
Breng vijf dagen door op een grote internationale conferentie over het thema “Memory” en je weet op het eind tamelijk precies wat de actuele trends zijn in academische debatten, schrijft de prominente Weense wetenschapper Ljiljana Radonić op de website van de denktank Mena-Watch. Zo wordt “al het mogelijke en onmogelijke” als “koloniale blik” bestempeld én valt keer op keer tijdens lezingen het woord “Gaza”, steevast in combinatie met het woord “genocide”. Samenvatting van een prijzenswaardige academische (!) stellingname.
Radonić vertelt hoeveel genoegen zij tijdens de conferentie schepte in het weerzien van vriendinnen en vrienden die in hun thuislanden onvermoeibaar ten strijde trekken tegen historisch revisionisme, tegen vergelijkingen met de Holocaust die mank gaan, tegen antisemitisme en antiziganisme. Kennisverrijkende gesprekken!
In scherp contrast daarmee benoemt zij evenzeer de grote academische domper van de conferentie. “Echter, dan is daar nog “Gaza”. Geheel vanzelfsprekend valt bij voordrachten over op zich belangrijke en spannende thema’s, die echter niets van doen hebben met het zogenoemde Midden-Oostenconflict, volledig uit het niets de zin: “Hoe actueel dat is, zien we vandaag aan de genocide in de Gazastrook.” En dan gaat de voordracht ook weer gewoon verder, alsof deze terloopse opmerking de natuurlijkste van de wereld zou zijn.”
Radonić liet dat niet ongemerkt passeren. Tijdens de discussierondes meldde zij zich telkens met een weerwoord. “Daarbij sta ik voor een onmogelijke opgave. Vanzelfsprekend moet ik erop wijzen dat het verkeerd en zacht gezegd hoogst problematisch is de Israëli’s op deze wijze te demoniseren. Tegelijkertijd valt deze bijzin over genocide jammer genoeg meestal in voordrachten bij thema’s die buitengewoon belangrijk zijn voor mij, zoals bijvoorbeeld bij het lange taboe op seksueel geweld jegens Holocaustoverlevenden na 1945.”
De onderzoekster moet zich, kortom, naar eigen bevinden, steeds weer erg inhouden en “op vriendelijke, hoffelijke, maar vaste” toon interveniëren. “Ik krijg het daarmee steeds meer te kwaad, omdat ik mij gelijktijdig ook verafschuw dat ik het niet uitschreeuw en wegga.”
Van de sprekers en het publiek oogst Radonić wat ze al verwachtte: men mag over de situatie in Gaza niet zwijgen en tegenover “de hegemonie” verdient “het zogenaamd ‘gemarginaliseerde narratief’ ondersteuning…”
Tijdens de pauzes kwamen af en toe enkele Joodse collega’s naar Radonić toe om haar te bedanken. “Eentje vertelt dat ze de wetenschap gaat verlaten. Ze kreeg bijvoorbeeld te verstaan dat zij als Jodin niet over kolonialisme college kon geven.”
Radonić zag ook haar “lievelingscollega” uit Oekraïne terug. “Ze bedankt me eveneens voor mijn woorden. Bij een vroegere ontmoeting had ze me al eens uitgelegd hoezeer ze geïrriteerd raakt wanneer ze bij wetenschappelijke en kunstzinnige bijeenkomsten bijvoorbeeld in Duitsland steevast te horen krijgt hoe identiek het huidige lot van Oekraïne en Gaza zou zijn. Haar reactie luidt dan: nee, we hebben Rusland niet terroristisch overvallen, hou op met deze gevaarlijke gelijkstelling. Veelzeggend commentaar van Radonić: “Als ik met haar spreek, gaat het altijd wat beter met me.”
Ljiljana Radonić woonde ten slotte ook de algemene ledenvergadering bij van de conferentie. Daar werd het voorstel geopperd een werkgroep “Gaza” in te stellen. Waarom? Om op “de genocide” opmerkzaam te maken. “Op mijn bewust vriendelijke en terughoudende wijze, waarvan ik ziek word, antwoordde ik dat ook ik het verkeerd vind hoe weinig aandacht de 7e oktober 2023 en de Gaza-oorlog gekregen hebben, maar dat wellicht de werkgroep “7 oktober en Gaza” genoemd zou moeten worden, omdat nu eenmaal het ene met het andere samenhangt.”
Ze kreeg het vervolgens echt te kwaad toen ze daarna nog “in alle vriendelijkheid” aantekende “dat men over het vraagstuk van de genocide eerst in de werkgroep diende te discussiëren, omdat gelet op de problematiek van deze bewering het gebruik van het begrip voor de Gazastrook geenszins vooraf vast moest staan”.
Op de woordmelding van Radonić volgden vijf personen die “Gaza” en “genocide” wensten te koppelen. Radonić zou volgens één tegenspreker zelfs aan “whitewashing” doen.
“Slechts een handvol van de rond tachtig aanwezigen kwam me naloop voor mijn woorden bedanken”, geeft de Weense antisemitisme-expert nog aan. “Een collega sprak zelfs van “moedig’. Ik slik mijn woede over het woord weg. In plaats daarvan ga ik met vrienden uit eten. Ze waren er niet bij. Ik hoef hen alleen maar te zeggen: “Het is weer eens gebeurd.” Ze begrijpen meteen wat ik bedoel.”
Op het eind van haar bijdrage als “gastauteur” aan Mena-Watch stelt Ljiljana Radonić zich de vraag: waarom doe ik mij dit alles aan? Ze voert daarvoor drie redenen aan:
*omdat in geen geval Jodinnen en Joden dat zouden moeten doen,
*omdat zij, zoals juist één mij toevertrouwde, sowieso als vooringenomen beschouwd en niet gehoord worden,
*opdat enige Joden en evengoed niet-Joden zich minder alleen gelaten voelen,
*opdat een handvol onwetenden onder de aanwezigen er wellicht nota van neemt dat de normaliteit van de beschuldiging van genocide zo normaal helemaal niet is.
Bron: bijdrage “Die Wissenschaft und die Normalität des Genozids-Vorwurfs” door Ljiljana Radonić, vice-directrice van het Institut für Kulturwissenschaften van de Oostenrijkse Academie van Wetenschappen, lid van de Oostenrijkse IHRA-delegatie en eveneens verbonden aan het Institut für Politikwissenschaft van de Universiteit Wenen, aan Mena-Watch, een onafhankelijke denktank over het Midden-Oosten in Wenen.
Reactie plaatsen
Reacties