"Sinds de donkere dagen van de bezetting, toen Joodse musici werden ontslagen en vernederd, heeft ons land geen daad van zulk schaamteloos antisemitisme meer aanschouwd" Brief van Oscar Hammerstein

Gepubliceerd op 6 november 2025 om 21:31

De organisatie van het Chanoeka-concert in het Koninklijk Concertgebouw stapt naar de rechter om het concert tóch te laten doorgaan — mét de Israëlische voorzanger Shai Abramson. Hem is verboden het Concertgebouw te betreden. De beslissing van het Concertgebouw werd genomen onder druk van extremistische actiegroepen zoals New Neighbors Utrecht, de Internationale Socialisten en de Hamas-verheerlijkers van onder meer Plant een Olijfboom.

Er was een tijd in Europa waarin de kunsten — dat edelste product van de menselijke geest — werden gekneveld door de ijzeren hand van tirannie. In het Duitsland van Adolf Hitler werd in 1933 de Reichskulturkammer opgericht: niet om schoonheid te bevorderen, maar om gehoorzaamheid af te dwingen.

Onder leiding van Joseph Goebbels, een man die zijn giftige verbeelding tot staatsbeleid verhief, werd cultuur tot oorlogsmateriaal verklaard. De dichter, de schilder, de componist en de journalist — allen moesten zich onderwerpen aan de nieuwe orde, waarin slechts één maatstaf gold: trouw aan het regime. Wie weigerde, verloor zijn stem; wie te vrij dacht, verloor zijn brood; wie Joods was, verloor zijn recht te bestaan. Het was geen kamer, het was een kerker. Achter elk loket stond de schaduw van de censuur, achter elk formulier het zwijgen van de geest.

Goebbels wist dat wapens oorlogen konden winnen, maar alleen woorden en beelden konden een volk doen geloven dat het moordde uit idealisme. Daarom moest elke noot, elke zin, elke penseelstreek “zuiver” zijn — niet in schoonheid, maar in gehoorzaamheid. Het was de dood van de vrijheid, vermomd als culturele zuivering.

Grote, wereldberoemde Joodse musici zoals Arnold Schönberg, Kurt Weill (Die Dreigroschenoper), de dirigenten Bruno Walter en Otto Klemperer, en de componist Erich Wolfgang Korngold werden uit Duitsland verdreven, net als andere grote geesten als Thomas Mann, Bertolt Brecht, Marc Chagall, Paul Klee en tallozen anderen.

Hun muziek en literatuur klonken voortaan in ballingschap — vrijer onder de hemel van New York en Zürich dan ooit in Berlijn. En terwijl zij schreven en componeerden in vrijheid, werd in hun geboorteland de stilte luider dan welk applaus ook.

Toen het Derde Rijk viel, bleven slechts ruïnes over — van steden, van bibliotheken, van het geweten. De Kulturkammer werd ontbonden, maar haar echo waart nog rond in iedere tijd waarin machthebbers de waarheid willen temmen en de kunsten willen onderwerpen aan hun dogma’s.

Laat men zich dit goed herinneren: wie de kunsten knevelt, bereidt de slavernij van de geest voor. En zolang er mensen zijn die denken, dromen en schrijven, zal er altijd één antwoord blijven op zo’n poging — het trotse, onverzettelijke “Nooit meer.”

Er zijn ogenblikken waarop beschaving moed vraagt. Dit is zo’n ogenblik. Er rest ons slechts één vorm van protest die het kwaad werkelijk kan raken: een boycot van het Concertgebouw, totdat de huidige directeur Simon Reinink, kleinzoon van de beruchte collaborateur Hendrik Jan Reinink- secretaris-generaal van het Ministerie van Justitie in 1940 -, het podium heeft verlaten.

Sinds de donkere dagen van de bezetting, toen Joodse musici werden ontslagen en vernederd, heeft ons land geen daad van zulk schaamteloos antisemitisme meer aanschouwd. Dat dit kan gebeuren in het hart van onze cultuur — in het huis waar Mahler, Bernstein en Chailly klonken — is een smet op het geweten van Nederland. Wie nu zwijgt, stemt toe. Wie blijft zitten, applaudisseert de lafheid.

Dit is geen kwestie van bestuur, maar van beschaving zelf. De vrijheid van de kunst en de waardigheid van de mens zijn hier niet te scheiden. Wanneer een instelling die zich de “tempel van de muziek” noemt, zwaar gesubsidieerd door de overheid, ruimte biedt aan haat, dan verstomt niet slechts de kunst — dan verstomt het geweten van het land.

Het Nederlandse geweten is niet te koop voor concertabonnementen of gala’s. Er zijn ogenblikken in de geschiedenis waarop beschaving niet in marmer wordt bewaard, maar in moed.

Dit is zo’n ogenblik.

 

Afbeelding: Concert in de Grote Zaal van het Concertgebouw, 1925, Olieverf op doek  Door de Joodse schilder en tekenaar Martin Monnickendam (Amsterdam 1874- Amsterdam 1943), de chroniqueur van het culturele leven van zijn tijd. Zie ook: https://www.joodsvirtueelmuseum.nl/kunstenaar/martin-monnickendam/

Reactie plaatsen

Reacties

Er zijn geen reacties geplaatst.